Open de toepassing Kaarten.
Uw apparaat heeft een intern kompas. Wanneer het kompas is ingeschakeld, is de cirkel rond het kompas groen en wordt de kaartweergave automatisch aangepast aan de richting waarin de bovenkant van het apparaat wijst.
De nauwkeurigheid van het kompas is beperkt. Elektromagnetische velden, metalen objecten of andere externe omstandigheden kunnen de nauwkeurigheid van het kompas nadelig beïnvloeden. Het kompas moet altijd goed worden geijkt.
Het kompas is standaard ingeschakeld. Als u het kompas wilt uitschakelen, selecteert u in de hoofdweergave Kaarten Opties > Instrumenten > Kompas uitschakelen. Wanneer het kompas niet is ingeschakeld, is de cirkel rond het kompas wit en wordt de kaartweergave niet automatisch gedraaid. Het uitschakelen van het kompas is alleen van toepassing op de huidige sessie. De volgende keer dat u Kaarten opent, wordt het kompas automatisch weer ingeschakeld.
Controleer het volgende voordat u het kompas kalibreert:
De apparaatsensoren zijn ingeschakeld. Selecteer Menu > Instellingen > Telefoon > Sensorinstell. > Sensoren > Aan.
De GPS-verbinding is actief.
De kaart is op uw GPS-positie ingezoomd. Als dit niet het geval is, wordt het kompaspictogram niet weergegeven.
Het kompas kalibreren:
Draai het apparaat in een doorgaande beweging om alle assen, totdat de kleur van de kalibreringsindicator groen
wordt. Als de indicator geel
is, betekent dit dat het kompas niet nauwkeurig is. Als de indicator rood
is, is het kompas niet gekalibreerd.